• ont·hei·li·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord ontheiliging ontheiligingen
verkleinwoord

de ontheiligingv [1]

  1. schending van wat heilig is of heilig gevonden wordt
     Zie, de vijand die Uw land in verwarring brengt en het heelal tot een woestenij wil maken, is tegen ons opgestaan; zie de wetteloze lieden die zijn samengekomen om Uw rijk te gronde te richten en Uw Heilige Jeruzalem, Uw geliefde Rusland te verwoesten: om Uw tempels te ontheiligen, Uw altaren omver te werpen en onze heiligdommen te schenden.[2]
     Het bedrijf dat de beveiliging doet in de tempels, noemt de foto's daden van ontheiliging. "Ik snap niet wat mensen ertoe drijft om dit te doen", zegt een woordvoerder. Het Werelderfgoedcomité van de Verenigde Naties vindt de foto's weerzinwekkend.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Meer beveiliging moet naaktfoto's in tempels voorkomen” (09-02-2015), NOS