Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·rust·wek·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onrustwekkend onrustwekkender onrustwekkendst
verbogen onrustwekkende onrustwekkendere onrustwekkendste
partitief onrustwekkends onrustwekkenders -

Bijvoeglijk naamwoord

onrustwekkend

  1. tot ernstige bezorgdheid leidend
    • Zo blijft iedereen gefocust op elkaar en niet op een onrustwekkend fenomeen: namelijk dat bepaalde grote banken machtiger en oligarchischer worden dan ze voor de crisis waren. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen