• on·noe·me·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onnoemelijk onnoemelijker onnoemelijkst
verbogen onnoemelijke onnoemelijkere onnoemelijkste
partitief onnoemelijks onnoemelijkers -

onnoemelijk

  1. zo veel of zo erg dat er geen naam voor te vinden is
    • In het achter ons liggende jaar werd de wereld opnieuw opgeschrikt door afschuwelijke jihadistische aanslagen, die onnoemelijk veel verdriet en menselijk leed veroorzaken. Onder andere Frankrijk, België, Duitsland en Turkije werden hard geraakt. [1] 
94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]
  1. Troonrede 2016
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be