• on·les·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onlesbaar onlesbaarder onlesbaarst
verbogen onlesbare onlesbaardere onlesbaarste
partitief onlesbaars onlesbaarders -

onlesbaar [1]

  1. een niet te bevredigen dorst
  2. (figuurlijk) een niet te bevredigen verlangen of behoefte
     Respect voor de wetenschap betekent niet dat we het gezond verstand maar thuis moeten laten. De dorst naar gediplomeerde waarheidssprekers is onlesbaar - ook bij ons, in de ernstige journalistiek. Ook wij volgen niet langer de kerk, wel de professor.[2]
23 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Zonder professoren” (4 mei 2013), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be