ongeleerd
- on·ge·leerd
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ongeleerd | ongeleerder | ongeleerdst |
verbogen | ongeleerde | ongeleerdere | ongeleerdste |
partitief | ongeleerds | ongeleerders | - |
ongeleerd [2]
- zonder veel onderwijs genoten te hebben; ongeletterd
- De eminente fiscalist, Albert Tiberghien, de "stamvader" van het beroep in ons land en jarenlang chroniqueur in deze krant, merkte in april 1984 al op dat "indien de opstellers van de oude, maar onvolprezen Catechismus voor de jonkheid in het bisdom Gent nog zouden leven en in hun nieuwe catechismus een les over belastingen zouden opnemen", zij ongetwijfeld zouden zeggen dat de fiscale wetgeving en de bijbehorende jurisprudentie, net zoals de bijbel, "zeer duister is in vele plaatsen, en het daarom zorgelijk is voor ongeleerde menschen die te lezen". [3]
- En een ander schrijft in hetzelfde jaar: 'Niets gevaarlijker dan ongeleerden in den waan te brengen dat zij godsgeleerden zijn.' [4]
- Het woord ongeleerd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongeleerd" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ ongeleerd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 11 januari 2003 L. Coppens Portefeuille. Als fiscaal rijmt op liberaal
- ↑ NRC J.L. Heldring 2 februari 2006 Herder of waarheidsverkondiger?
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be