• on·ge·laagd
stellend
onverbogen ongelaagd
verbogen ongelaagde
partitief ongelaagds

ongelaagd [1]

  1. (geologie) niet uit verschillende aardlagen bestaand
  2. zonder nuance
    • Hoewel de kijker voortdurend in de aanwezigheid van de extremisten verkeert, worden hun motieven nauwelijks invoelbaar. Er is een eendimensionale haat, tegen decadentie, ongeloof, de hypocrisie van de VS en zo meer. Zo ongelaagd is ook Al-Farik, maar acteur Oded Fehr maakt een charismatische engerd van hem. Met zijn onbewogenheid en gladde charme is hij een vijand die je wel wilt leren kennen. [2] 
    • Zo wordt het ingetogen openingslied van Schuberts liedcyclus Winterreise een sensuele stripperstango: Ich zieh’ mich wieder aus. Maar Frommerfranz is niet plat – althans, niet steeds, en zeker niet in de zin van ongelaagd. [3] 
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]