• on·be·ris·pe·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onberispelijk onberispelijker onberispelijkst
verbogen onberispelijke onberispelijkere onberispelijkste
partitief onberispelijks onberispelijkers -

onberispelijk

  1. waarop geen aanmerking te maken valt
    • Zijn presentatie was niet onberispelijk, maar zijn voordracht viel toch in goede aarde. 
     Nieuwe socialistische wetten gaven deze instanties het recht om ook als de buitenlandreizigers onberispelijke staatsburgers waren naar smokkelgeld te zoeken.[1]
  2. heel erg netjes
    • Overal lachende gezichten in de kring. Ik keek naar mijn vader en hij glimlachte. Die man in dat onberispelijke pak. Nog even en hij zou in die kring gaan staan. [2] 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 157
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be