onberispelijk
- on·be·ris·pe·lijk
- Afgeleid van berispelijk met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onberispelijk | onberispelijker | onberispelijkst |
verbogen | onberispelijke | onberispelijkere | onberispelijkste |
partitief | onberispelijks | onberispelijkers | - |
onberispelijk
- waarop geen aanmerking te maken valt
- Zijn presentatie was niet onberispelijk, maar zijn voordracht viel toch in goede aarde.
- ▸ Nieuwe socialistische wetten gaven deze instanties het recht om ook als de buitenlandreizigers onberispelijke staatsburgers waren naar smokkelgeld te zoeken.[1]
- heel erg netjes
- Overal lachende gezichten in de kring. Ik keek naar mijn vader en hij glimlachte. Die man in dat onberispelijke pak. Nog even en hij zou in die kring gaan staan. [2]
- [1] voorbeeldig,
- [2] piekfijn, onbesproken
- Het woord onberispelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onberispelijk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 157
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be