Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ris·pe·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen berispelijk berispelijker berispelijkst
verbogen berispelijke berispelijkere berispelijkste
partitief berispelijks berispelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

berispelijk

  1. strenge afkeuring verdienend
    • De jongen vertoonde berispelijk gedrag. 
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be