• on·be·den·ke·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbedenkelijk onbedenkelijker onbedenkelijkst
verbogen onbedenkelijke onbedenkelijkere onbedenkelijkste
partitief onbedenkelijks onbedenkelijkers -

onbedenkelijk [1]

  1. wat niet te bevatten is; wat niet te verzinnen is; vreemd
     ..het is niet onbedenkelijk voor zijn karakter dat hij makkelijker dan anderen successen behaalt. Het ontbreekt hem aan een scheut staal in het bloed, de sterkte wil, die hem lichamelijk ongemak en ziekte alsook grotere geestelijke moeilijkheden laat overwinnen. Zijn wezen klampt zich daardoor vast aan een zekere mate van gretigheid en oppervlakkigheid die voor een toekomstig diplomaat gevaarlijk is.Bernhard de internaatsleerling: niet geliefd[2]
  2. zonder bezwaar


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Citaten uit Bernhard, een verborgen geschiedenis” (Maandag 8 maart 2010, 16:46), NOS