• om·wik·ke·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord omwikkeling omwikkelingen
verkleinwoord

de omwikkelingv

  1. iets dat om iets anders heen gedraaid is
     Door de wind raakte de omwikkeling van de sokkel beschadigd[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Godslasterlijk' kunstwerk komt na naamswijziging terug in Flevopolder” (29-04-2021), NOS