omtrekkende beweging

  • om·trek·ken·de be·we·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord omtrekkende beweging omtrekkende bewegingen
verkleinwoord omtrekkend beweginkje omtrekkende beweginkjes

de omtrekkende bewegingv

  1. (militair) manoeuvre waarbij troepen zich zo langs de tegenstander verplaatsen dat het mogelijk wordt zijn verbindingen af te snijden of hem van achteren aan te vallen
    • De geallieerde troepen maakten van deze gelegenheid gebruik om zich op te splitsen, waarbij de ene helft rechtdoor marcheerde en de andere helft ongezien door de bossen een omtrekkende beweging maakte om de Bourgondische troepen in de flank aan te vallen. [1]
    • Het bleek echter later, dat de omtrekkende beweging door die troepen, op de westelijke flank der vijandelijke linie gemaakt, met den gunstigsten uitslag was bekroond, zoodat zij reeds in den avond waren meester van onderscheidene vijandelijke redoutes aan die zijde; niettegenstaande eenige sterke uitvallen van den vijand. [2]
  2. (figuurlijk) indirecte benadering, toespeling
    • Om mijn eigen onwetendheid niet al te pijnlijk te laten zijn, maak ik dan wel eens wat omtrekkende bewegingen om op bedekte wijze achter aard en inhoud te komen, in de trant van: ja, van die naam heb ik wel eens gehoord, maar het staat mij even niet meer zo helder voor de geest. [3]
    • Wij bedenken tal van omtrekkende bewegingen doch het voorwerp ontsnapt ons. [4]