• om·roe·per
enkelvoud meervoud
naamwoord omroeper omroepers
verkleinwoord omroepertje omroepertjes

de omroeperm

  1. (beroep) een persoon die televisie- of radioprogramma's aankondigt
    • De omroeper is vervangen door een programmagids. 
  2. een persoon die iets aan een grote groep mensen vertelt
    • De omroeper gaf aan dat we alleen door de linker ingang naar binnen konden. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be