omnivoor
- om·ni·voor
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘alleseter’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- met het voorvoegsel omni- met het achtervoegsel -voor [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omnivoor | omnivoren |
verkleinwoord | omnivoortje | omnivoortjes |
de omnivoor m
- (dierkunde) alleseter, zowel plantaardig als dierlijk voedsel
1. alleseter, zowel plantaardig als dierlijk voedsel
- Het woord omnivoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omnivoor" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "omnivoor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ omnivoor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be