• om·kie·pen

omkiepen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omkiepen
kiepte om
omgekiept
zwak -t volledig
  1. omvallen na eerst rechtop gestaan te hebben
    • In Duitsland zijn zaterdag 27 jongeren gewond geraakt toen de aanhangwagen waar ze inzaten omkiepte. Vijf zijn zwaargewond, meldt de politie.[2] 
    • In Mars Rover moeten de spelers navigeren op Mars, zorgen dat de Curiosity niet omkiept en ondertussen punten vergaren. Het spelletje maakt ook duidelijk hoe de volgende Mars rover, die in 2020 gelanceerd moet worden, radar zal gebruiken om ondergronds water op te sporen.[3] 
    • Het bergingswerk op de A2 in Midden-Limburg zit erop. Ongeveer een half etmaal nadat een tankwagen met appelsap omkiepte ter hoogte van Echt, liet Rijkswaterstaat weten dat alle rijbanen weer beschikbaar zijn voor het verkeer. Het werk ging tot diep in de nacht van vrijdag op zaterdag door.[4] 
98 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 10 sep. 2017
  3. de Telegraaf 05 aug. 2016
  4. de Telegraaf 09 mei 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be