• om·draai·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omdraaien
draaide om
omgedraaid
zwak -d volledig

omdraaien

  1. ergatief een halve slag draaien
    • Het oliebol was vanzelf omgedraaid. 
  2. overgankelijk een halve slag doen draaien
    • Hij draaide de bladzijde om. 
  3. overgankelijk in het tegenovergestelde doen veranderen
  4. naar de tegenovergestelde richting gaan
     Omdraaien was al helemaal geen optie omdat dit de enige route was om het dal te bereiken.[1]
  5. wederkerend zich ~: een halve draai om zijn as maken
    • Hij draaide zich aarzelend om en tuurde naar de plaats waar hij vandaan gekomen was. [2] 
    • Albert stond in derde positie, achter Berry en de jonge Péricourt, die zich omdraaide als om na te gaan of iedereen er wel was [3] 
  6. als centraal punt hebben
     Tijdens Johnsons termijn als premier stapelden de schandalen zich langzaam op. Het merendeel vond plaats in de categorie 'partygate'. Die zaak draait om verboden feestjes op het kantoor van Johnson tijdens coronalockdowns.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 23
  3. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 15
  4.   Weblink bron “Britse premier Johnson stapt op, maar blijft zitten tot opvolger bekend is” (onderdag 07 juli 2022), NU.nl
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be