olämplig
- o·lämp·lig
- Afleiding van het Zweedse bijvoeglijke naamwoord lämpa met het voorvoegsel o- en met het achtervoegsel -lig
Naar frequentie | 15926 |
---|
A: nominatief | stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|---|
onbepaald / sterk |
g enkelvoud | olämplig | olämpligare | olämpligast |
o enkelvoud | olämpligt | |||
meervoud | olämpliga | |||
bepaald / zwak | ||||
alle vormen | olämpliga | olämpligare | olämpligaste | |
bep. enkelvoud bij een mannelijke persoon of een mannelijk dier ook: |
olämplige | |||
B: genitief | stellend | vergrotend | overtreffend | |
onbepaald / sterk |
g enkelvoud | olämplig | olämpligares | olämpligsasts |
o enkelvoud | olämpligts | |||
meervoud | olämpligas | |||
bepaald / zwak | ||||
alle vormen | olämpligas | olämpligares | olämpligastes | |
bep. enkelvoud bij een mannelijke persoon of een mannelijk dier ook: |
olämpliges |
olämplig
- misplaatst
- nadelig, ongepast, ongunstig, onvoordelig
- niet op het goede moment, ongelegen, ontijdig
- ongeschikt
- «Är jag helt olämplig som förälder till en allergiker?»
- Ben ik volledig ongeschikt als ouder van een kind met een allergie?
- «Är jag helt olämplig som förälder till en allergiker?»
- onsympathiek