• nul·ja·rig
  • samenstellende afleiding van nul en jaar met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen nuljarig
verbogen nuljarige
partitief nuljarigs

nuljarig

  1. nog geen jaar durend, kortdurend
     Het nuljarig rijk van Hitlers zelfmoord kon niet in de tijd uiteengelegd worden, ook niet in de roman tijd.[1]
  2. nog niet 1 jaar oud
     De foto daarentegen is geheimzinnig, een eenmalig shot van een onbekend bestaan. Dat geldt zelfs voor het babyfotootje van mijzelf, waarin ik nuljarig op mijn buik op een tafel in Hilversum lig. Wie ben ik daar in vredesnaam, wat wil ik?[2]
  1.   Weblink bron "De toekomst van gisteren" : Mulisch blaast bellen in boek over nazisme in: De Volkskrant  , jrg. 51 nr. 14659 (16 december 1972), p. 33 kol. 2
  2.   Weblink bron
    Rob Schouten
    “Hoe komt het dat foto's soms zo'n diepe indruk maken?” (15 april 2019) op trouw.nl