• nu·dis·me
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘recreëren zonder kleding’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • Nieuwvorming afgeleid van het Latijnse nudus met het achtervoegsel -isme
enkelvoud meervoud
naamwoord nudisme
verkleinwoord

het nudismeo

  1. leefstijl waarbij men ongekleed gaat
    • Wat is het verschil tussen nudisme en naturisme? 
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]


  • Van het Latijnse nudus met het achtervoegsel -isme.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  nudisme     le nudisme          

nudisme m

  1. nudisme