nucleus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nu·cle·us
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kern’ voor het eerst aangetroffen in 1719 [1]
- Komt van het Latijnse woord nucleus dat op zijn beurt afkomstig is van nux (noot).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nucleus | nuclei |
verkleinwoord | nucleusje | nucleusjes |
Zelfstandig naamwoord
nucleus m
- (biologie) het organel dat de genetische code (DNA) bevat
- De nucleus is een zeer belangrijk organel.
Synoniemen
Vertalingen
1. (biologie) het organel dat de genetische code (DNA) bevat
Gangbaarheid
- Het woord nucleus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "nucleus" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.