nucleair
- nu·cle·air
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kern-’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- afgeleid van het Franse nucléaire, dat weer uit het Latijn nucleus komt, met het achtervoegsel -air [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nucleair | nucleairder | nucleairst |
verbogen | nucleaire | nucleairdere | nucleairste |
partitief | nucleairs | nucleairders | - |
nucleair
- (natuurkunde) op de atoomkern en de daaraan gerelateerde technologie betrekking hebbend
- betrekking hebbend op de kern (nucleus)
- Het woord nucleair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nucleair" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nucleair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nucleair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.parool.nl (27 feb 2022)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be