nova
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- no·va
Woordherkomst en -opbouw
- enk: verkorting van modern Latijn stella zn nova bn "nieuwe ster", in de betekenis van ‘ster’ aangetroffen vanaf 1943 [1]
- mv: van Latijn nova bn (onzijdig meervoud, zelfstandig gebruikt), novum met uitgang -a
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nova | nova's novae |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
nova v
- (astronomie) verheldering van een ster in korte tijd (van Lat. stella nova; nieuwe ster)
Hyponiemen
Zelfstandig naamwoord
nova mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord novum, nieuwigheden
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord nova staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "nova" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Esperanto
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | nova | novaj |
accusatief | novan | novajn |
Bijvoeglijk naamwoord
nova