noodlot
- nood·lot
- samenstelling van nood en lot [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noodlot | - |
verkleinwoord | noodlotje | noodlotjes |
het noodlot o
- iets vervelends wat een mens overkomt, waar geen oorzaak voor is en waar niets aan te doen is
- Het was blijkbaar zijn noodlot om in die maalstroom terecht te komen.
- Hij wist heus wel dat hij vooral uit een soort bijgeloof de komende wapenstilstand niet serieus wilde nemen: hoe meer je hoopt op vrede, hoe minder geloof je eraan hecht als die wordt aangekondigd, om zo het noodlot te bezweren. [2]
1. datgene wat het toeval iemand doet overkomen
- Het woord noodlot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "noodlot" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ noodlot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be