[1] noodgang
  • nood·gang
enkelvoud meervoud
naamwoord noodgang noodgangen
verkleinwoord

de noodgangm

  1. een gang die men kan gebruiken om te ontsnappen aan gevaar
    • Ik zag ze bij de ingang staan en dacht, hier komen we nooit meer uit. Plots ging de deur van de noodgang open en ik ben daar als een idioot naartoe gekropen. Er lagen al dode mensen." [1] 
  2. met een gevaarlijk hoge snelheid
    • Inmiddels zijn al veertien aanrijdingen met fietsers geregistreerd, het werkelijke aantal ligt wellicht hoger. Niemand overleed, maar serieuze aanrijdingen waren er wel. Buurtbewoner Simon de Vries, die op zijn fiets bij het gezelschap is komen staan, wijst op het verkeer van de ventweg dat met een noodgang de weg op draait. Het hele ontwerp van de rotonde is een vergissing, vindt hij. Lévensgevaarlijk. [2] 
    • Geen trucs, geen knippen en plakken, maar puur skateboarden, zweren de makers van de laatste extreme video van Liam Morgan. Hij gaat écht met deze noodgang naar beneden, en hij ontwijkt écht dat tegemoetkomende verkeer. [3] 
94 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tubantia 14-11-2015
  2. de Standaard 08 MAART 2016 Carola Houtekamer
  3. NRC Niels Posthumus 3 november 2013
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be