naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
nomineren genomineerd
nominatie


  • no·mi·ne·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nomineren
nomineerde
genomineerd
zwak -d volledig

nomineren

  1. overgankelijk noemen, benoemen (voor een functie)
  2. overgankelijk iemand aanwijzen als kandidaat via een selectieprocedure
    • Na de voorverkiezingen werden McCain en Obama genomineerd als kandidaten voor het presidentschap. 
  3. overgankelijk iemand aanwijzen als kandidaat om weggestemd of verwijderd te worden
    • Eens in de zoveel tijd moesten de bewoners van het Big Brother huis elk twee andere bewoners nomineren. Hierna konden de kijkers steeds stemmen welke van de twee meest genomineerde personen er echt weg moest. [1]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]