• nij·ve·rig
  • afgeleid van nijver met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nijverig nijveriger nijverigst
verbogen nijverige nijverigere nijverigste
partitief nijverigs nijverigers -

nijverig [1]

  1. hard werkend
    • In nijverig Rijssen is zelfs de oppositie tevreden: Kerken en bouwbedrijven kenmerken Rijssen. Geloof en nijverheid gaan hand in hand. Menig Rijssenaar is tevreden. Maar het huwelijk met buurdorp Holten blijft schuren. [2] 
81 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Coen Hermenet en Geerten Moerkerken 04-12-2018 In nijverig Rijssen is zelfs de oppositie tevreden
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be