• neer·kwak·ken

neerkwakken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neerkwakken
kwakte neer
neergekwakt
zwak -t volledig
  1. overgankelijk iets op een ruwe, slordige, ongeïnteresseerde manier neerzetten of neergooien
    • Een assistent-trainer die sociaal en meegaand is, daar begint het mee. Hoeveel assistent-trainers zijn er eigenlijk die meegaand of sociaal zijn? Je mag tegenwoordig allang blij zijn als ze niet scheldend de pionnen neerkwakken, of opgefokt achter het stuur zitten. Met eentje die óf sociaal óf meegaand is, kun je dezer dagen als coach je handjes al dichtknijpen. [2] 
    • ,,De meeste fietsers zijn van goede wil en willen hun fiets niet zomaar ergens neerkwakken, maar liever goed en veilig wegzetten”, zegt een woordvoerster. [3] 
  2. op een harde manier vallen
    • Ik ben van mijn fiets neergekwakt.