Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neer·vlij·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neervlijen
vlijde neer
neergevlijd
zwak -d volledig

Werkwoord

neervlijen

  1. overgankelijk zachtjes neerleggen
    • Hij vlijde het voorwerp neer op de tafel. 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be