narennen
- na·ren·nen
- samenstelling van na bw en rennen ww
narennen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
narennen |
rende na |
nagerend |
zwak -d | volledig |
- iets of iemand hollend volgen; achterna hollen
- (figuurlijk) met moeite voldoen aan allerlei veranderingen en nieuwigheden
- 'Rectoren moeten ieder jaar weer hijgend nieuwe regels narennen': De nieuwe onderwijs-CAO leidt tot “een onwerkbare situatie”, vindt de Algemene Vereniging van Schoolleiders. Maar volgens de onderwijsbond ABOP is er sprake van “een managementprobleem”. [2]
- [1] achtervolgen, nalopen
- Het woord narennen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "narennen" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Hendrik Spiering 27 april 1994 'Rectoren moeten ieder jaar weer hijgend nieuwe regels narennen'
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be