motorcross
  • mo·tor·cross
enkelvoud meervoud
naamwoord motorcross motorcrossen
motorcrosses
verkleinwoord

de motorcrossm

  1. (sport) een wedstrijd met motorfietsen over een onverharde parcours
    • De Sloveen Tim Gajser (Honda) heeft zondag de eerste reeks in de MXGP gewonnen in de Grote Prijs motorcross van Zweden, de zestiende manche van het seizoen. Clément Desalle (Kawasaki) was in Uddevalla de beste Belg met een vierde plaats. [2] 
    • Welkom in de hemel, vermeldde het bord boven de toegangspoort van het Zwarte Cross-terrein toen ik er voor de eerste keer binnenstapte. Vooraf vreesde ik eerlijk gezegd dichter in de buurt van het tegenovergestelde te komen. Ik vermoedde achter de hekken van het terrein in Lichtenvoorde een in onverstaanbaar dialect gezongen duet van blubber en bier. Met benevelde motorcrossers die hun kledingstukken net zo gretig zouden uittrekken als zonaanbidders aan de Rivièra. [3] 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 20/08/2017
  3. Tubantia Stefan Raatgever 16-07-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be