mondorgel
- mond·or·gel
- samenstelling van mond zn en orgel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mondorgel | mondorgels |
verkleinwoord | mondorgeltje | mondorgeltjes |
het mondorgel o
- een blaasinstrument en een lamellofoon dat qua toonvorming sterk verwant is aan de trekzak
- Toots Thielemans was de goedlachse vader van de Belgische jazz, schrijft Matthijs de Ridder, maar hij was ook ontegensprekelijk een jazzmeester. En hij maakte van een chromatisch mondorgeltje een volwaardig solo-instrument. [1]
- andere met de mond bespeelde orgelachtige instrumenten
- De sheng, een oosters mondorgel met bamboe pijpjes, waarvan de klank doet denken aan een aangeblazen accordeon, hoe ontoereikend die vergelijking ook is, geniet dankzij Wu's fenomenale kwaliteiten steeds meer bekendheid. Het knappe van Tiensuu's concert is dat hij die kwaliteiten optimaal benut, en er toch een volwaardig spel van geven en nemen tussen solist en orkest van maakt. De muziek is gevarieerd, maar coherent en biedt de allerbehaaglijkste klanken zonder een moment triviaal te worden. [2]
1.een blaasinstrument en een lamellofoon dat qua toonvorming sterk verwant is aan de trekzak
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord mondorgel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.