mondharmonica
1. Het geluid van een mondharmonica
- Geluid: mondharmonica (hulp, bestand)
- IPA: / ˈmɔnthɑrˌmonika / (5 lettergrepen)
- mond·har·mo·ni·ca
- samenstelling van mond zn en harmonica zn , leenvertaling van Duits Mundharmonika, in de betekenis "muziekinstrument" aangetroffen vanaf 1826 (zie vindplaats hieronder; het is mogelijk dat hier eigenlijk een mondharp werd bedoeld) [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mondharmonica | mondharmonica's |
verkleinwoord | mondharmonicaatje | mondharmonicaatjes |
de mondharmonica v
- (muziekinstrument) instrument met doorslaande tongen dat met de mond bespeeld wordt
- 1. Een mondharmonica.
- 1. Drie mondharmonica's.
- 1. Jongen bespeelt een mondharmonica.
- 1. Toots Thielemans
was een beroemde bespeler van de mondharmonica.
- 1. De doorslaande tongen die de klank van een mondharmonica voorbrengen.
1. instrument met doorslaande tongen dat met de mond bespeeld wordt
- Het woord mondharmonica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron
Leendert van der Valk“Haar ‘lievelings’ is altijd van perenhout” (11 mei 2022) op nrc.nl - ↑
Weblink bron Muzikale visschen. in: De recensent, ook der recensenten, jrg. 19 nr. 2 (1826), p. 185