Nederlands


1. Het geluid van een mondharmonica
Uitspraak
Woordafbreking
  • mond·har·mo·ni·ca
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mondharmonica mondharmonica's
verkleinwoord mondharmonicaatje mondharmonicaatjes

Zelfstandig naamwoord

de mondharmonicav

  1. (muziekinstrument) instrument met doorslaande tongen dat met de mond bespeeld wordt
    • Speelt u vaak op een mondharmonica? 
     Je bespeelt de mondharmonica door op elke noot in of uit te ademen.[3]
      De grondtoon geleek den diepen bas des orgels, en werd geakkompagneerd door een hol keelgeluid, zwaarmoedige klok, toonen en den klank eener groote mondharmonica.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Leendert van der Valk
    “Haar ‘lievelings’ is altijd van perenhout” (11 mei 2022) op nrc.nl
  4.   Weblink bron Muzikale visschen. in: De recensent, ook der recensenten, jrg. 19 nr. 2 (1826), p. 185