mondharp
  • mond·harp
enkelvoud meervoud
naamwoord mondharp mondharpen
verkleinwoord mondharpje mondharpjes

de mondharpv / m

  1. (muziek) een klein tokkelinstrument en lamellofoon waarbij de klank gevormd wordt door een dunne lamel aan te tokkelen waarbij het frame tussen de tanden of tegen de lippen wordt gehouden
    • Verrassend moet ook het optreden van de Juke Joints om 21.45 uur zijn. „De Zeeuwse bluesband heeft echt een eigen stijl. Ze gebruiken vaak een mondharp in hun nummers. Maar echt een unicum is hun gebruik van de accordeon, dat wordt haast nooit gedaan in de blueswereld.” [2] 
    • Bluesband The Veldman Brothers treedt vrijdag op bij Herberg De Pol in Diepenheim. De band bestaat uit broers Gerrit (gitaar en zang) en Bennie (toetsen, mondharp en zang), Fred van der Wende op bas en Han Neijenhuis op drums. [3] 
83 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]