miniseren
- mi·ni·se·ren
- afleiding van mini
miniseren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
miniseren |
miniseerde |
geminiseerd |
zwak -d | volledig |
- iets kleiner maken
- iets in orde brengen
- [1] matigen, besparen, bezuinigen, beperken, verlagen, verminderen, temperen
- Het woord miniseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "miniseren" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
19 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be