Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·ni·ma·lis·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen minimalistisch minimalistischer
verbogen minimalistische minimalistischere
partitief minimalistisch minimalistischers -

Bijvoeglijk naamwoord

minimalistisch [1]

  1. tot het uiterst minimale, tot het essentiële teruggebracht; van alle overbodigheid bevrijd
    • De Berlijnse producer Paul Kalkbrenner zal optreden op het hoofdpodium. Met zijn diepe, minimalistische sound wordt hij in de undergroundscene nog altijd gezien als één van de meest innovatieve elektronica-artiesten en kan hij zich meten aan de grote namen van het genre.[2] 
    • Onze kamer is minimalistisch ingericht. Zo is er geen bureau of stoel te vinden, al was het laatste fijn geweest. Maar het belangrijkste is natuurlijk een goed bed. Dat ligt helemaal goed. We hebben heerlijk geslapen.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen