mijgen
- mij·gen
- van Middelnederlands migen; de gewestelijke vorm miegen met -ie- in plaats van -ij- is regionaal nog gangbaar als zwak werkwoord [1][2][3][4]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mijgen |
meeg |
gemegen |
klasse 1 | volledig |
mijgen
- inergatief (verouderd) wateren, urineren
- Doe die var dat sach begonst hi te swigen
En vlooch wech sonder saen te mijgen; (…) [5]
- Doe die var dat sach begonst hi te swigen
- Het woord 'mijgen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ mijgen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Kate Hz., L. ten (eds. J. Noordegraaf en M. van der Wal)Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Eerste deel. herdruk (2001; 1e druk 1723) Uitgeverij Canaletto / Repro-Holland BV, Alphen aan den Rijn; ISBN 90 6469 766 3; p. 223; geraadpleegd 2018-11-30
- ↑ Doesborch, J. van (ed. C. Kruyskamp)Refreynen int sot amoureus wijs. (1940; 1e druk 1524) E.J. Brill, Leiden; p. 230; geraadpleegd 2018-11-30