Nederlands

 
in de stoofpot voor de menseneters
 
menseneters door hongersnood
Uitspraak
Woordafbreking
  • men·sen·eter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord menseneter menseneters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de menseneterm

  1. iets of iemand die mensen eet
    • Het aftandse gebit en de onverteerbare sieraden vormen het bewijs dat de krokodil een oude menseneter was. Met een diameter van 41 tot 65 millimeter (gemiddeld 53,6) geven de polsbanden een mooi beeld van de prooigrootte.[2] 
    • Vijftienduizend jaar geleden was een grot in Somerset bewoond door menseneters. Al aten ze mensenvlees eerder als ritueel dan omdat ze het lekker vonden.[3] 
    • Lichtvoetig is de bundel Er was eens een vrouw die haar buurkind wilde doden niet. Integendeel, Petroesjevskaja's horrorstory's zijn beklemmend en griezelig, aan zombies en menseneters geen gebrek. De meeste spelen zich af in een post-apocalyptische wereld, die Ruslandgangers zullen herkennen als de late jaren tachtig en begin jaren negentig.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kees Moeliker 26 april 2016
  3. de Standaard 11 AUGUSTUS 2017
  4. Volkskrant Sjeng Scheijen 19 november 2016,
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be