meluw
- me·luw
- van het Engelse mellow
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | meluw | meluwer | meluwst |
verbogen | meluwe | meluwere | meluwste |
partitief | meluws | meluwers | - |
meluw [1]
- murw, rijp, week
- Het gaat me daarbij niet zozeer om bijzondere woorden als ‘takketenen’, ‘biteut’, ‘zingelen’, ‘hirundijn’, ‘meluw ’, ‘puitig’, ‘frugaal’ of ‘jugulum’. Of om bijzondere combinaties van woorden als ‘drintende gedrongenheid’, ‘sinopele singlet’ , ‘sloebers tijgervel’ of ‘pepoenen pafferigheid’. Dat riekt naar woordpraal; het moedwillig zoeken naar in onbruik geraakte woorden, liefst lekker allittererend, om de wat minder erudiete lezer mee af te kunnen troeven. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meluw | meluwen |
verkleinwoord |
de meluw v
- tot poeder vergaan stof
- Het woord meluw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meluw" herkend door:
5 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Janet Luis 16 mei 2014 We zijn gereed voor de solaire eucharistie
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be