mejuffrouw van Leeuw parlementariër
  • me·juf·frouw
  • In de betekenis van ‘titel voor meisje of ongehuwde vrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1621 [1]
  • koppeling van me en juffrouw [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord mejuffrouw mejuffrouwen
verkleinwoord

de mejuffrouwv [3]

  1. een ongetrouwde volwassen vrouw
    • Wij moesten onze ongetrouwde tante van 90 nog steeds mejuffrouw noemen. 
  2. onderwijzeres van een basisschool
    • De juffrouw had een leuke man en drie kinderen. 
95 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]