Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·trouw·de

Bijvoeglijk naamwoord

ongetrouwde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van ongetrouwd
     Het was alsof hij terug in de tijd reisde naar zijn studiejaren in Dresden. Maar ongetrouwde studentenbroekies kon je het vergeven, hij was er zelf een geweest. Met getrouwde, ontwikkelde mannen was het een heel andere kwestie.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142