meineed
- mein·eed
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘valse eed’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- samenstelling van mein en eed [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meineed | meineden |
verkleinwoord | meineedje | meineedjes |
de meineed m
- de verkondiging van één of meerdere leugens terwijl men heeft gezworen de waarheid te vertellen
- Daar heb je bijvoorbeeld een koopman, een soldaat of een rechter die meent dat door het offeren van één muntje uit zoveel behaalde buit de hele poel van zijn leven in éénmaal gezuiverd is en dat al die meineden, al die uitspattingen, al die dronkenschappen, ruzies, moorden, oplichterijen, trouweloosheden, al dat verraad als het ware volgens contract worden afgekocht, en wel zo dat men weer een nieuwe reeks schurkenstreken kan beginnen.[3]
- ▸ Eric nam nu het woord over van Ariadne en vertelde dat Heiskanen in hechtenis zat, aangeklaagd wegens meineed en valse aangifte, in beide gevallen een misdrijf, en hij kon een gevangenisstraf van vier jaar tegemoetzien.[4]
1. de verkondiging van één of meerdere leugens terwijl men heeft gezworen de waarheid te vertellen
- Het woord meineed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meineed" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "meineed" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ meineed op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Desiderius Erasmus: Lof der Zotheid
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be