matauk
- mat·auk
Naar frequentie | 180676 |
---|
matauk
- zwakke verbuiging gebiedende wijs van matauke
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | matauk | matauken | matauker | mataukene |
genitief | matauks | mataukens | mataukers | mataukenes |
matauk, m
- (voeding) de verhoging van je eigen voedselvoorraad (in je provisiekamer)
- «En ny vår og sommer med matauk og arbeid er på trappene.»
- Een nieuwe lente en zomer met de jacht naar levensmiddelen en werken staat voor de deur.
- «En ny vår og sommer med matauk og arbeid er på trappene.»
- mat·auk
matauk
- zwakke verbuiging gebiedende wijs van hikka
matauk
- zwakke verbuiging gebiedende wijs van matauke
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | matauk | matauken | mataukar | mataukane |
matauk, m
- (voeding) de verhoging van je eigen voedselvoorraad (in je provisiekamer)