• ma·noeu·vre·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
manoeuvreren
manoeuvreerde
gemanoeuvreerd
zwak -d volledig

manoeuvreren [3]

  1. overgankelijk besturen, laten bewegen van voertuigen
  2. overgankelijk manipuleren van mensen
     Als ik geloof dat God mij kan redden, zou ik mezelf in een slachtofferrol manoeuvreren en dat is het laatste wat ik wil.[4]
90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]
  1. Wiktionnaire
  2. manoeuvreren op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be