manoeuvreerde
- ma·noeu·vreer·de
vervoeging van |
---|
manoeuvreren |
manoeuvreerde
- enkelvoud verleden tijd van manoeuvreren
- Ik manoeuvreerde.
- Jij manoeuvreerde.
- Hij, zij, het manoeuvreerde.
- Ik manoeuvreerde.
- Het woord manoeuvreerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.