maneuver
- ma·neu·ver
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maneuver | maneuvers |
verkleinwoord | maneuvertje | maneuvertjes |
- verouderde spelling of vorm van manoeuvre tot 1996
- Van Steenkiste had zijn burgemeester met dit maneuver blijkbaar zeer in het nauw gedreven (...) [1]
maneuver m
- (verouderd) ongeschoolde werknemer
- Er bestaan, zegt de schrijver, twee soorten van werklieden, de fabrieksarbeider zonder eenige bijzondere kennis, die aan den werkgever zijn spierkracht verkoopt, dat is de sjouwer, de maneuver, de ongeoefende arbeider, de unskilled labourer der Engelschen, die vandaag werkzaam is in eene machinenfabriek, morgen de flesschen spoelt bij een bierhandelaar en overmorgen in eene scheikundige nijverheid terecht komt. [2]
- Het woord maneuver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Vandenbussche, W."Eeuwig zagen voor de Vlaamsche taal. De invloed van Eugeen Van Steenkiste op de vernederlandsing van de Brugse stadsadministratie." in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks) jrg. 1995 nr. 2/3 (1996) Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent; p. 271; geraadpleegd 2015-07-15
- ↑ "Van maand tot maand. Economisch programma voor de Vlaamsche beweging." in: Vragen van den dag jrg. 21 nr. 2 (1906); p. 643; geraadpleegd 2015-07-15