• ma·ke·lij
enkelvoud meervoud
naamwoord makelij -
verkleinwoord - -

de makelijv [3]

  1. het merk of de soort van een product door een fabriek gemaakt
    • Hij rijdt met een auto van Duitse makelij. 
84 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]