Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maak·loon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maakloon maaklonen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

maakloon o [2]

  1. geld dat men moet betalen om iets te laten produceren
     De stof krijgen ze van Pintail en Ten Cate uit Almelo, de slaapzakken zijn beschikbaar gesteld door outdoormerk Nomad en Emile Ratelband betaalt het maakloon van het eindproduct: een jas voor daklozen die ook kan worden gebruikt als slaapzak.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. maakloon op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Enschedeër ontwerpt sheltersuit voor daklozen: slaapzak en jas in één” (08-12-2014), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be