målestokk
- må·le·stokk
målestokk m
- (gereedschap) maatlat, meetlat, peilstok, liniaal
- standaard, norm, begrip
- «De var rike etter datidens målestokk.»
- Zij waren rijk naar de huidige maatstaven.
- «De var rike etter datidens målestokk.»
- (aardrijkskunde) schaal
- «Målestokken på kartet er 1 : 500 000.»
- De kaart heeft een schaal van 1 : 500 000.
- «Målestokken på kartet er 1 : 500 000.»
- (aardrijkskunde) het lijntje op een landkaart, die de schaal uitwijst.
- mate
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | målestokk | målestokken | målestokker | målestokkene |
genitief | målestokks | målestokkens | målestokkers | målestokkenes |
- [1] meterstokk, målebånd, tommestokk, linjal
- [1]: måle stoff med målestokk
de stof met een meetlat meten
- [2]: ha høy inntekt i europeisk målestokk
een hoog inkomen naar Europese normen hebben
- [3]: liten målestokk
een kleine schaal
- [3]: stor målestokk
een grote schaal
- [5]: produksjon i stor målestokk
productie op grote schaal
- må·le·stokk
målestokk m
- (gereedschap) maatlat, meetlat, peilstok, liniaal
- standaard, norm, begrip
- (aardrijkskunde) schaal
- (aardrijkskunde) het lijntje op een landkaart, die de schaal uitwijst.
- mate
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | målestokk | målestokken | målestokkar | målestokkane |
genitief |