losceel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- los·ceel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | losceel | loscelen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de losceel v / m, het losceel o
- (scheepvaart) document waarin staat welke goederen met welke bestemming worden vervoerd door een schip
- Art. XVII. ‘Doch zal niemand eenige Goederen mogen lossen, dan mits bewysende, dat het Lastgeld daar van is betaald, te weten het uytgaande Lastgeld voor het uitgaan van het Schip, ende het t'huiskomende, op het invallen van het Schip, ende ook niet anders, dan na bekomen losceel voor de van hier uitgaande Schepen, van den Gouverneur en Raaden op de Colonie, ende van de t'huiskomende Schepen van Directeuren, of van hunne geauthoriseerdens. [2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord losceel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "losceel" herkend door:
2 % | van de Nederlanders; |
9 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1770)–Jan Jacob Hartsinck Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-America
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be