looprek
- loop·rek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | looprek | looprekken |
verkleinwoord | looprekje | looprekjes |
het looprek o
- hulpmiddel bij het lopen in de vorm van een licht toestel op poten tijdens het lopen ondersteuning geeft
- Met behulp van een looprek kan hij zich nog goed verplaatsen.
- ruimte omringd door een hekje met spijlen waarbinnen een baby kan spelen en leren lopen
- Kwam moeder, om het uit zijn bedje te halen, dan lachte het, en stond al met uitgestoken armpjes. In zijn looprek had het honderd geluidjes tegen ieder, die naar hem keek. Als Anna er bij neerhurkte, kwam het dadelijk toegekropen. [2]
- [2] box
- [1] rollator
- Het woord looprek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "looprek" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Coolen, A.Herberg In 't Misverstand. (1938) Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam; p. 299; geraadpleegd 2017-10-16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be