loopplank
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- loop·plank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | loopplank | loopplanken |
verkleinwoord | loopplankje | loopplankjes |
Zelfstandig naamwoord
- plank waarover men kan lopen vooral om van de wal op een boot te komen
- Toen de Coolsingel, de hoofdstraat van de stad waar tot op de dag van vandaag niemand woont, in de jaren zestig enigszins was opgeknapt, werd een gigantische bouwput gegraven voor de aanleg van de metro. Jarenlang kluunden de Rotterdammers langs omheinde bouwplaatsen en putten, over noodbruggetjes en loopplanken om hun boodschappen te doen. [3]
- (techniek) langgerekt smal oppervlak om langs een machine of door een constructie te lopen
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord loopplank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loopplank" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ loopplank op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Rien Vroegindeweij 20 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be